Het verhaal achter de D-Day-vlag

Twee jaar geleden was het groot nieuws: de terugkeer van de D-Day-vlag naar de Verenigde Staten. Tijdens een speciale ceremonie in het Witte Huis overhandigde Bert Kreuk deze Amerikaanse vlag op 18 juli 2019 aan toenmalig president Donald Trump uit dank voor de bevrijding van Nederland. De vlag wapperde op de achtersteven van de LCC 60, de Landing Craft Control, die als taak had om tijdens de invasie van Normandië de eerste duizenden soldaten en militaire voertuigen veilig aan wal van Utah Beach te brengen. Howard Vander Beek (1917-2014), een ver familielid en zoon van Nederlandse migranten, had de leiding over de LCC 60 en slaagde met zijn bemanning in deze uiterst gevaarlijke doch zo belangrijke missie. In deze blog vertel ik het verhaal achter de D-Day-vlag.

Correspondentie met een ver familielid

In augustus 1999 zocht mijn vader Gerrit contact met Howard. Uit zijn genealogisch onderzoek bleek dat wij een gemeenschappelijke voorvader, Herman Abramse van der Beek (omstreeks 1630 geboren in Babyloniënbroek in Brabant), hebben. Bijna anderhalf jaar schreven Gerrit en Howard geregeld e-mails naar elkaar en Howard stuurde ons destijds ook een exemplaar van zijn boek Aboard the LCC 60. Normandy and Southern France, 1944. In dit boek schreef hij over zijn ervaringen in de Amerikaanse marine en deelname aan de amfibische operaties in Sicilië, Normandië en Zuid-Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog pakte hij zijn werk als docent Engels weer op; “VeeBees seem to become teachers” zo schreef hij treffend. En inderdaad, Howard en zijn beide zoons en mijn vader, mijn oudste zus en ik zijn of waren allemaal docent. Howard ging in 1983 met pensioen. De oorlog kwam niet echt aan bod in de correspondentie. Wel noemde Howard dat zijn hoogtepunten in het millennium een reünie met veteranen van de LCC in Las Vegas en de opening van het National D-Day Museum in New Orleans waren. Pas jaren later toen ik de D-Day-vlag met eigen ogen kon aanschouwen in de Kunsthal in Rotterdam leerde ik het verhaal achter dit unieke linnen doek met 48 sterren en 13 rood-witte strepen kennen.

Brochure van de Dutch-American Land and Immigration Company, uitgegeven in Utrecht
Voorzieningen in Alamosa, 1882

Emigratie naar de Verenigde Staten

Hoe raakt een Van der Beek verzeild in Amerika? De grootvader van Howard, Jan van der Beek emigreerde in 1892 samen met zijn vrouw Helena de Pender en negen kinderen naar het land der onbegrensde mogelijkheden. Ondanks de romantische vooruitzichten in de brochure van de Immigration Company die zij ongetwijfeld gelezen hadden, zou dit jonge echtpaar een ongewisse toekomst tegemoet gaan aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. De brochure maakte reclame voor emigratie van boeren en arbeiders naar de San Luis Valley in Colorado, beschreven als het “Italië van Noord-Amerika”. Jan had geen ervaring als boer maar waagde zich toch aan deze oversteek. Maar liefst 28 gezinnen, waaronder Jan, Helena en hun kinderen, stapten op 12 november 1892 in Amsterdam aan boord van het stoomschip de S.S. Dubbeldam van de welbekende Holland-Amerikalijn. Ze waren vrijwel allemaal gereformeerd christelijk en traden vermoedelijk met de Statenbijbel op zak in de voetsporen van de Pilgrim Fathers.

Precies twee weken later arriveerde de familie Van der Beek op Ellis Island, de Amerikaanse grenspost voor immigranten, voor de kust van New York. In Hoboken stapte zij samen met de andere gezinnen op de trein naar Alamosa, een lange reis die nog eens vijf dagen duurde. Ze konden rekenen op een hartelijk welkom van de burgemeester en lokale bevolking van het plaatsje dat slechts 1000 inwoners telde. Uitgerust op klompen zongen de Nederlanders het Wilhelmus, maar de feestelijke stemming was van korte duur. Al snel bleek dat de Immigration Company haar beloftes niet kon waarmaken en nauwelijks voorbereidingen had getroffen voor de gezinnen. Zo had het bedrijf officieel nog geen landbouwgrond in bezit voor verkoop en was er geen goede huisvesting beschikbaar. In de heuvelachtige vallei was veel gebied onontgonnen of nauwelijks bruikbaar en met het korte oogstseizoen en de ijskoude nachten en winters waren de omstandigheden voor landbouw allesbehalve gunstig.

De migranten voelden zich misleid door de Immigration Company en The Denver Republican schreef in december 1892 over de Alamosa-affaire als “The Boldest of Swindles”. Nog rampzaliger was de spoedige uitbraak van besmettelijke ziektes, zoals roodvonk en difterie, onder de kinderen. Het drie jaar oude zoontje van Jan en Helena bezweek vermoedelijk aan één van deze ziektes. De familie Van der Beek zou uiteindelijk met hulp van de plaatselijke gereformeerde kerk naar Pella in Iowa verhuizen, bijna 1000 mijl oostwaarts, en daar een nieuw boerenbestaan opbouwen. Howard schreef dat zijn vader Teunis zijn leven lang een hardwerkende boer in Iowa was geweest. Tijdens de Grote Depressie raakte hij alles kwijt, toen Howard nog een jonge tiener was.

Landing Craft Control (LCC)

Howard Vander Beek kiest voor de U.S. Navy

Howard werd geboren op 8 juni 1917 op een boerderij in Oskaloosa, Iowa. Zijn moeder overleed toen hij slechts vier jaar oud was. Het gezin had het mede door de economische crisis niet breed. Na zijn eindexamen ging Howard Engels studeren aan de University of Iowa; dit was enkel mogelijk voor hem door elke beschikbare bijbaan te accepteren. Na de afronding van zijn bachelor begon hij als docent Engels in Lexington, Nebraska, en later in Galesburg, Illinois. Na de aanval op Pearl Harbor op 8 december 1941 stond Howard voor de keus om te wachten op een oproep voor het leger of zichzelf aan te melden als vrijwilliger. Hij koos voor het laatste zodat hij zelf kon besluiten om in de US Navy te dienen.

Als marinier in spe onderging hij een pittige opleiding om zoals hij schreef een “ninety-day wonder” te worden. Hij herinnerde zich de zware fysieke trainingen ’s nachts op de oceaan en man-tegen-mangevechten. Op 16 mei 1943 was Howard klaar om uitgezonden te worden. Aan boord van de U.S.S. Neville kwam hij erachter dat de bestemming Algerije was, waar de Amerikaanse marine zich voorbereidde op de invasie van Sicilië die op 10 juli begon. Sicilië was zijn eerste amfibische operatie. Twaalf dagen later keerde Howard met de Neville veilig terug naar Amerika, met aan boord POW’s van het Afrika Korps van Generaal Rommel. De Duitse oorlogsgevangenen zouden bij aankomst verbaasd zijn geweest dat New York met al haar wolkenkrabbers nog intact was, omdat de Nazipropaganda hen had wijs gemaakt dat de stad door de Luftwaffe en Duitse marine verwoest was.

Bemanning van de LCC 60. Staand (v.l.n.r.): Howard Vander Beek, Thomas Williams, Wilford Yokum, Ralph Crosden, Joseph St. Germaine, Sims Gauthier en James Hopfensberger. Zittend: Joseph Tarnowski, Sophos Lolos, Joseph Rafaniello en Robert Spencer.

De LCC 60 en haar bemanning

Na een maand verlof verliet Howard zijn familie en vrienden in Iowa voor een nieuwe grote missie. Erg blij was hij niet met het nieuws dat zijn “amphibious duty” een vervolg kreeg. In Florida, waar de Naval Amphibious Base in Fort Pierce was gevestigd, ontmoette Howard zijn grote liefde en toekomstige vrouw Grace Alena Taylor tijdens de eerste kerkdienst die hij daar bijwoonde. Ondanks het grote verlangen naar een normaal burgerlijk leven, werd de jonge Howard klaargestoomd als commandant van de Landing Craft Control. In aanloop naar de grootste amfibische operatie uit de geschiedenis kreeg de US Navy de beschikking over dit kleine maritieme voertuig. De LCC’s waren stalen boten, slechts 17 meter lang, met alle benodigde apparatuur aan boord. Op die manier zouden zij tijdens de invasie zeemijnen en andere versperringen en obstakels voor de Normandische kusten tijdig kunnen detecteren en de honderden militaire schepen in hun kielzog kunnen instrueren over de meest veilige route naar de aangewezen landingsplaatsen. Tijdens de vele oefeningen en simulaties voor de kust van Engeland in de weken voorafgaand aan D-Day leerde Howard alles over de LCC.

Maar weinig mensen wisten destijds af van het bestaan van de LCC, haar functies en doeleinden moesten natuurlijk geheim blijven voor de buitenwereld. Alleen dat zou niet lukken. Op een zaterdagavond in mei 1944 toen Howard en zijn kameraden in de Zuid-Engelse havenstad Plymouth naar de radio luisterden, schrokken zij zich letterlijk een hoedje. Ze luisterden toen graag naar Axis Sally, de bijnaam van een controversiële Amerikaanse radiopresentatrice, die zij amusant vonden vanwege haar sterk overdreven Nazipropaganda. Vrij plotseling richtte ze zich na een liedje tot Howard en zijn secundant Sims Gauthier met woorden als “You are sitting there thinking that you will soon be in on an invasion of this mighty continent. Your stupid leaders are making plans to sacrifice your lives to do it. They really know that no one can invade Europe. (..) Dear boys, don’t be foolish. Go back to your loved ones in the United States while you still can. Otherwise, you will never see them again.” Vervolgens beschreef ze in detail waar de LCC voor diende en wat hun laatste activiteiten waren geweest. Howard vroeg zich af hoe zij dit allemaal kon weten. Wat bleek, enkele bemanningsleden hadden die middag een vriendelijk oud Brits echtpaar gesproken, die als Nazispionnen de informatie hadden doorgespeeld voor Sally’s radio-uitzending. Voor even zonk Howard de moed in zijn schoenen (wellicht net Sally’s bedoeling), maar opgeven was geen optie. De toekomst van Europa en de wereld stond op het spel.

Landing op Utah Beach, 6 juni 1944

De herder van Utah Beach

De spanning nam logischerwijs toe naarmate D-Day dichterbij kwam. Howard en zijn bemanning probeerden zoveel mogelijk te weten te komen over de aanstaande invasie en bestudeerden luchtverkenningsfoto’s van Green Tare Sector, de beoogde landingsplaats op Utah Beach, de codenaam voor het meest westelijk gelegen strand in Normandië. Alles wees erop dat de LCC 60 hier de leiding zou nemen. De precieze datum voor D-Day bleef volstrekt geheim. De Amerikaanse en Britse soldaten en mariniers werden ondergebracht in afgesloten kazernes en barakken, alleen voor de hoge pieten ging de deur nog open. Op 3 juni mocht Howard zijn kwartier in Dartmouth verlaten en werd hij met zijn compagnons direct naar de LCC 60 meegenomen. Om 16:00 uur kreeg de LCC 60 het teken om te vertrekken. De tocht over het Kanaal bedroeg ruim honderd zeemijl en om de volgende ochtend vooraan de grote armada van 865 schepen de kust van Normandië te naderen vertrok de LCC 60 als één van de eersten. Twaalf konvooien van schepen zouden uit Belfast en havensteden in Zuid-Engeland vertrekken. De weersomstandigheden waren in twintig jaar echter niet zo slecht geweest en zorgden voor grote golven en zeer beperkt zicht. Generaal Eisenhower besloot daarom dat de invasie met 24 uur moest worden uitgesteld. Met tegenzin keerde Howard terug naar Engeland, wachtend op beter weer.

Veel beter zou het weer op het Kanaal niet worden, maar voor het behoud van het verrassingseffect besloot Eisenhower dat H-Hour op 6 juni 1944 om 6:30 uur bij laag getijde zou zijn. Van de uren voorafgaand aan H-Hour kon Howard zich weinig herinneren, er gebeurde simpelweg teveel zo snel om goed te kunnen bevatten. Rond half vier ’s ochtends bereikte de LCC 60 de Utah Transport Area, niet ver van de Franse kust. Gevreesd was Rommels ‘Death Zone‘ vol zeemijnen en versperringen voor de kust. Vanuit de bunkers van de Atlantik Wall zou de artillerie van de Duitse Wehrmacht bovendien het vuur openen zodra de geallieerde schepen in zicht kwamen. Howard had door de dichte mist geen zicht op de P.C. 1176 en LCC 80 links van hem, de controleboten voor Uncle Red Beach. Waar de P.C. 1176 als primary control vessel op een zeemijn liep, was de LCC 80 een korte tijd later onbestuurbaar geworden door een boeilijn in de schroef. Voor de LCC 60 zat er niks anders op dan de taken voor Red Beach, naast de verantwoordelijkheid voor Green Tare Sector, over te nemen. Vlak na zonsopkomst, even voor 6:00 uur, keek Howard achterom en zag daar naar eigen zeggen “the greatest armada the world had ever known, the greatest it would ever know.”

Het landingsplan leek niettemin gedoemd om te mislukken. Door de uitschakeling van de controleboten en het gebrek aan zicht door het opgetrokken rookgordijn was navigeren buitengewoon lastig. Wonderbaarlijk genoeg slaagde de LCC 60 erin om deze enorme vloot van schepen vol dappere soldaten veilig naar het strand te loodsen. De landing vond uiteindelijk plaats op Victor Sector, zo’n 1800 meter ten oosten van de geplande landingsplaats, maar dat was gunstig omdat zich daar minder versperringen en bunkers met Duits kanonvuur bevonden. De landing op Utah Beach tijdens D-Day was gezien het relatief kleine aantal slachtoffers uiteindelijk het meest succesvol in vergelijking met de andere Normandische stranden. Ruim 20.000 soldaten en 1700 voertuigen waren klaar om met de bevrijding van bezet Europa te beginnen. Saint-Mère-Eglise was het eerste Franse dorpje dat werd bevrijd door de Amerikaanse paratroepers, die achter de Duitse verdedigingslinie waren gedropt. Howard nam met zijn makkers een kijkje in het dorp dat uitzinnig van vreugde was. De Franse inwoners verwelkomden de Amerikanen met knuffels, kussen en bloemen. Een lange weg naar de bevrijding zou nog volgen, maar dit was het verhaal van de D-Day-vlag.

Statistieken van de landing op Utah Beach

Bronnen

Howard Vander Beek, Aboard the LCC 60. Normandy and Southern France, 1944 (Cedar Falls, Iowa, 1995).

Bernard Krikke en Anton Slotboom, ‘Voor de ogen van de wereld. De terugkeer van de D-Day-vlag’, Kleio 2 (maart 2021) 38-41.

Smithsonian Institute, ’48 star US National Flag, used at D-Day, Utah Beach’ (8-5-2021): https://www.si.edu/object/48-star-us-national-flag-used-d-day-utah-beach%3Anmah_1937342

Peter de Klerk, ‘The Alamosa Disaster: The Boldest of Swindles’, Origins 4:1 (1986) 22-26. Online toegankelijk via: https://www.calvin.edu/hh/origins/Spring86.pdf

Peter De Klerk, ‘Dutch Settlement In Crook, Colorado in 1893’, Dutch Chicago Conference of the Advancement of Dutch American Studies (Palos Heights, Illinois, 1987) 1-21. Online toegankelijk via: https://dutchamericans.files.wordpress.com/2017/01/1987_3_deklerk.pdf

Roots and Grafts, ‘Gunst Family in Colorado’ (21-10-2014): https://rootsandgrafts.wordpress.com/2014/10/21/gunst-family-in-alamosa-colorado-part-1/

Giles Milton (podcast), ‘What happened on the eve of D-Day?’ (13-2-2019): https://www.quickanddirtytips.com/education/history/what-happened-on-the-eve-of-d-day?page=1

Frank Blazich en Jennifer Jones, ‘The Shepherd of Utah Beach’, National Museum of American History (18-7-2019): https://americanhistory.si.edu/blog/dday

RTL Nieuws, ‘Kunstverzamelaar Kreuk overhandigt historische D-Day-vlag aan Trump’ (18-7-2019): https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/buitenland/artikel/4785561/kunstverzamelaar-kreuk-overhandigt-d-day-vlag-aan-trump

The Statue of Liberty – Ellis Island Foundation, ‘Ship Manifest and List of Passengers Dubbeldam’ (8-5-2021): https://heritage.statueofliberty.org/ship-details/czo5OiJEdWJiZWxkYW0iOw==/czoxMDoiMTg5Mi0xMS0yNiI7/czo4OiJtYW5pZmVzdCI7/czowOiIiOw==/czozOiIyNzAiOw==

Brittanica, ‘Utah Beach’ (8-5-2021): https://www.britannica.com/place/Utah-Beach

Verwantschap met Herman Abramse van der Beek (~1630-1705) en Howard Vander Beek, zie VIII-y en IX-u (4-8-2023): https://genealogie-van-der-beek.jouwweb.nl/genealogie-herman-abramse-van-der-beek

Correspondentie tussen Gerrit van der Beek en Howard Vander Beek, 1999-2000.

In gesprek met ooggetuigen van de oorlog

2020 was het jaar van 75 jaar vrijheid, maar helaas ook van de uitbraak van de COVID-19-pandemie. Nog onwetend dat de Coronacrisis ook Nederland voor langere tijd in de greep zou houden, begon ik in januari vorig jaar met een project mondelinge geschiedenis over de Tweede Wereldoorlog. Leerlingen moesten een ooggetuige uit de omgeving Gouda interviewen en daar een essay over schrijven. In deze bijdrage vertel ik over de opbrengsten van dit project en over het nut van mondelinge geschiedenis als onderzoeksmethode in het onderwijs.

Opzet van het project

Eind 2019 ontmoette ik Margreet Hendrikse, een vrijwilliger van Libertum, het voormalige Verzetsmuseum van Zuid-Holland. Al enkele jaren helpt zij middelbare scholen in Gouda met het regelen van gastsprekers en interviews met ooggetuigen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. Ik leerde Margreet kennen als een zeer bevlogen persoon en gezien onze gedeelde interesse voor het oorlogsverleden klikte het al snel. Als docent Geschiedenis had ik wel oren naar een project mondelinge geschiedenis (ofwel oral history) met mijn derde klassen tto op het Antoniuscollege Gouda. Waar schoolboeken zich vaak richten op de grote historische gebeurtenissen, kan mondelinge geschiedenis juist de persoonlijke verhalen in de klas brengen. De ooggetuigen – veelal tachtigers – zouden hen een inkijkje kunnen geven in hun dagelijkse leven tijdens de oorlog die zij als kind hadden meegemaakt. Samen met Margreet organiseerde ik na de Kerstvakantie een kick-off voor mijn derde klassen waarin we vertelden over de Tweede Wereldoorlog in Gouda en de bedoeling van het project. Leerlingen verdeelden zich in groepjes en zouden in twee- of drietallen iemand interviewen. Als tips gaf ik hen mee om vooraf gespreksonderwerpen en vragen te bedenken, een afspraak te maken bij hun ooggetuige thuis en het interview op te nemen zodat zij dit voor het schrijven van hun essay konden terugluisteren.

Bombardementen op Rotterdam en Gouda

Verschillende ooggetuigen spraken over hun angsten voor mogelijke bombardementen, hoewel slechts enkelen deze ook daadwerkelijk meemaakten. Het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940, dat het stadscentrum bijna volledig in de as legde en honderden slachtoffers veroorzaakte, was tot in de wijde omtrek hoorbaar, zelfs in steden als Gouda en Leiden. Joop de Graaf was zes jaar oud en woonde in Leiden toen in de vroege ochtend de sirenes afgingen. Wakker geschrokken ging het gezin De Graaf de trap af naar beneden en zag daar door het pakhuisraam hoe een eskader vliegtuigen met een rotherrie overvloog. Of dit ook de bommenwerpers waren die Rotterdam zouden treffen is twijfelachtig, omdat het bombardement pas om half twee ’s middags begon. Ria van Rhijn, dan vier jaar oud, ziet in Gouda hoe een regen van zwarte as en verbrande stukken papier uit de lucht neerdaalt. Het is dan echt duidelijk dat de oorlog is begonnen. Een opmerkelijk detail is dat Generaal Winkelman de volgende dag de overgave tekende op de lagere Bijbelschool van Truus Faber, dan zeven jaar oud, in Rijsoord. Tegenwoordig dient de school als oorlogsmuseum ter herinnering aan de capitulatie.

Bombardement op Gouda, 6 november 1944. Foto: SAMH

Gedurende de Duitse bezetting blijft de angst voor vliegtuigen en bombardementen aanwezig, zeker bij de jonge kinderen. Cocky Galjaard uit Pernis herinnert zich nog dat buurtbewoners een schuilkelder bouwden en afdekten met aarde, zodat deze voor de Duitsers onvindbaar was. Als er een luchtalarm was haastten zij zich naar de schuilkelder, waar de kinderen snoepjes kregen toegestopt om hen tot rust te manen. Cor Ket woonde in Den Haag vanwaar de Duitse Wehrmacht in 1944 V1-wapens met pulserende straalmotoren lanceerden om Engeland aan te vallen. Enkele jaren geleden kreeg Cor een flashback toen een vliegtuig met veel lawaai overvloog. Naast Rotterdam werden ook andere steden en dorpen getroffen door bombardementen. Op 6 november 1944 werd het Goudse treinstation door de Geallieerden gebombardeerd. Wil de Rooij woonde met haar familie pal naast het station in de P.C. Bothstraat. De ruiten lagen aan diggelen en de inboedel stond schots en scheef. Drie weken lang verblijft Wil met haar ouders bij haar opa en oma. Als dan op 26 november een nieuw bombardement plaatsvindt op het station en het Sint-Josephpaviljoen, waar de Duitse staf was ingekwartierd, komt een blindganger naast hun huis terecht. Voor langere tijd kan het gezin zijn huis niet in. Wil weet nog goed dat ze met pijn in haar hart het ouderlijk huis verliet en dat ze steevast een brok in haar keel voelde als vliegtuigen overvlogen.

De Arbeidsinzet en Jodenvervolging

Opvallend was dat in verschillende interviews van de leerlingen de onderduik ter sprake kwam. Behalve joodse mensen doken ook verzetslieden en mannen die voor de Arbeitseinsatz (Arbeidsinzet) in Duitse fabrieken zouden moeten werken onder. De oudere broers van Joop de Graaf willen ook ontkomen aan de dwangarbeid en duiken op verschillende plaatsen onder. De vader van Joop is aardappelboer en besluit om een dubbele bodem in zijn schuur te bouwen, waaronder zijn kinderen zich in het geheim kunnen verstoppen. Joop is nog erg jong en mag van niks weten, dus moet hij tijdelijk elders verblijven. Als hij weer thuiskomt wordt hem op het hart gedrukt niemand te vertellen over zijn ondergedoken broers. Hij herinnert nog goed dat hij met trots maar ook vol spanning zijn ‘geheimhoudingsplicht’ vervulde. Nog opmerkelijker is het verhaal van Ben van Bommel. Zijn vader wordt opgepakt door de NSB om als arbeider naar het Ruhrgebied te worden uitgezonden. Zijn vrouw heeft een speciaal pak voor hem genaaid met een zakje erin waarin hij brieven kan verstoppen zodat hij kan blijven corresponderen met zijn gezin. Op weg naar Duitsland springt Bens vader uit de trein, wordt beschoten door Duitse soldaten maar weet veilig binnen twee dagen thuis te komen. Zijn gezin is natuurlijk stomverbaasd en ook doodsbang dat ze in moeilijkheden zullen komen. In vijf jaar tijd komt het gezin maar driemaal buiten.

Corry Brand (geb. in 1930) met Meinke en Manar uit 3vta, 1 februari 2020

Geen van de ooggetuigen die meewerkten aan dit project was zelf joods, maar de Jodenvervolging ging zeker niet ongemerkt aan hen voorbij. Ria de Koning groeide tijdens de oorlog als tiener op in een klein dorpje vlakbij Alkmaar en weet nog dat op een gegeven moment haar neef en twee joodse meisjes bij haar thuis verbleven. De joodse meisjes hadden hun haar geverfd en konden tijdens de oorlog gewoon naar school blijven gaan. Janny Dercksen uit Gouda herinnert zich nog dat een Duitse soldaat zich liet inkwartieren bij een gezin waarvan het vermoeden bestond dat ze een joodse man onderduik boden. Tijdens de razzia’s hield hij zich schuil onder de vloer, maar met de aanwezigheid van de Duitse soldaat kon hij voor langere tijd niet eten of drinken. Het gezin besloot alles netjes op te biechten en de Duitser schrok zo erg dat hij ervoor zorg dat de verzwakte joodse man er weer bovenop kwam. Dit resulteerde in een vriendschap voor het leven. Velen wisten echter niet aan deportatie te ontkomen. Bij Corry Brand in Gouda woonde een joods gezin met een baby in de straat. Dit gezin vertelde dat zij naar Polen moesten en Corry herinnert dat zij en haar ouders daar gek van opkeken. Ze zag met eigen ogen hoe de familie werd weggevoerd. Pas tegen het eind van de oorlog las zij in een verzetskrant dat de joden naar concentratiekampen werden gedeporteerd en in gaskamers vermoord werden. Dit was een grote schok, ze kon nauwelijks geloven dat Nazi-Duitsland – een geciviliseerd land – zoiets gruwelijks en onmenselijks kon doen.

De Hongerwinter

In bijna alle interviews kwam de Hongerwinter ter sprake, wat niet heel vreemd is gezien het feit dat Zuid-Holland zwaar getroffen werd in de periode 1944-1945. An Langeveld bevestigde dit beeld en vertelde dat in Rotterdam zoveel honger was dat ouders en kinderen vaak uren moesten lopen naar boeren voor een klein beetje eten. Door de enorme voedselschaarste gingen allerlei voedsel- en levensmiddelen op de bon. De voedselprijzen waren ondertussen zo hoog, dat de zwarte handel zich rap uitbreidde; voedsel werd als het ware ‘onder de toonbank’ verkocht. Kleine diefstallen kwamen ook voor. De moeder van An nam bijvoorbeeld stiekem kolen uit de kachel mee van een rijke familie in het appartementencomplex waar zij eens per week gekookte aardappelen mocht komen eten. Al was stelen natuurlijk heel fout, het was nodig om te kunnen overleven. In Pernis waren de omstandigheden wel beter, er kwamen regelmatig Rotterdamse vrouwen langs bij de boeren om voedsel te kopen. Ze verstopten het voedsel onder de jurk uit angst voor Duitse militairen die hen langs de Maas opwachtten. Cocky Galjaard zag een enkele keer hoe deze ‘smokkelaars’ gesnapt werden en het voedsel door de soldaten in de rivier werd gegooid. Sindsdien gooit ze nooit meer eten zomaar weg.

Wil de Rooij vatte de Hongerwinter als volgt samen: “Er was helemaal niks. Om eten te krijgen gebruikten we bonkaarten. Ook textiel ging op punten, dus als we kleding nodig hadden moest mijn moeder punten sparen. Elke dag stond er in de krant welk eten er was, maar vooralsnog was er bijna niets. Het eten dat we wel hadden was heel karig, ik had niet iedere morgen een boterham. Geen vlees en geen fruit, we aten heel veel suikerbieten, ook was het koud, er was geen gas en geen water. We moesten overal maar een beetje eten bij elkaar scharrelen, ik liep langs de boerderijen om te vragen of ze een beetje melk over hadden. Hier maakte mijn moeder dan boter van. Dat was een hele nare tijd!”

Vanwege de penibele situatie in het westen des lands trokken honderden tot wel duizenden kinderen naar het hoge noorden, waar meer dan voldoende voedsel voorradig was en zelfs geen gebruik werd gemaakt van voedselbonnen. De broer van Cor Ket kwam in Groningen bij een onbekende familie terecht. Als stadsjongen was het moeilijk aarden tussen de jongens van het platteland die hem pestten. Dit leidde nog al eens tot vechtpartijtjes en het viel Cor op dat zijn broer een stuk agressiever maar ook volwassener was geworden toen hij aan het eind van de oorlog weer thuiskwam. Betere herinneringen hebben de ooggetuigen aan de voedseldroppings, bekend als Operation Manna (zie coverfoto), door de Britse luchtmacht in april-mei 1945. Voor Cor was het duidelijk dat de oorlog bijna over was, anders kon deze hulpactie niet met succes worden uitgevoerd. Ben van Bommel weet nog goed hoe de beschuiten uit de mannablikken smaakte. Angst voor nieuwe bombardementen van geallieerde zijde maakten zo langzaamaan plaats voor een gevoel van opluchting.

De Bevrijding en de nasleep van de oorlog

De Bevrijding bracht Nederland in een euforische stemming. Overal vierden mensen feest op straat en trakteerden Amerikaanse en Canadese soldaten op een warm welkom in hun stad of dorp. Geheel rustig of zonder gevaar waren de bevrijdingsfeesten niet. Gerda Bergman weet dat zij in de vroege ochtend van 5 mei nog schoten hoorde in Papendrecht, waar zich nog een hoop leden van het ondergrondse verzet bevonden. Pas toen de Duitse soldaten Papendrecht verlieten kon het feest losbarsten en zong men gebroederlijk het Wilhelmus met elkaar. Ria de Koning ging speciaal naar Alkmaar om de bevrijding te vieren en reed nog met Canadese soldaten mee. Cocky Galjaard kon het bevrijdingsfeest helaas niet meemaken. Zij moest in quarantaine omdat in Spijkenisse een tyfusepidemie was uitgebroken. Ze was doodziek en raakte zelfs in coma. Toen Cocky uit haar coma kwam en wonder boven wonder goed herstelde was de oorlog voorbij.

Van een directe terugkeer naar het normale leven was niet altijd sprake. Jenny Gouka keerde als klein meisje terug uit Groningen in Gouda na haar evacuatie, maar het voedseltekort zorgde ervoor dat de belangrijkste levensmiddelen nog vijf jaar op de bon gingen. Ze heeft thuis een boekenkast vol met boeken over de oorlog, waaronder de bekende reeks van Loe de Jong. Haar favoriete boek is het Geuzenliedboek dat volstaat met gedichten over de oorlog. Het mooist vindt zij het gedicht ‘Uit het diepst van mijn hart’ dat als volgt begint: “Ik snak naar een dag, vol van rood, wit en blauw, / Met den zwier van Oranje er boven, / Ik snak naar ’t Wilhelmus, zijn hou en zijn trouw / Waarin HOLLANDERS kunnen gelooven.”

Sommige ooggetuigen probeerden de oorlog juist uit hun gedachten te verdringen. Ria van Rhijn uit Gouda wilde eigenlijk niks weten of leren over de oorlog en vermeed juist het lezen van boeken zoals Jenny deed. Pas recentelijk is zij zich in de oorlog gaan verdiepen en heeft zij zelfs een bezoek aan Auschwitz gebracht. Corry Brand was vijftien toen de oorlog eindigde maar geeft aan dat de oorlog niet als een kindertijd heeft gevoeld. Volgens haar zou er nooit meer oorlog moeten komen omdat niemand het verdient om in zo’n situatie te verkeren.

Het nut van mondelinge geschiedenis

Uit de interviews van mijn leerlingen bleek dat zij enorm veel geleerd hadden over de Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting in Nederland. In hun reflecties gaven zij aan dat de persoonlijke verhalen een diepe indruk hadden gemaakt en zij beter begrepen hoe het was voor kinderen om zonder vrijheid en met allerlei angsten en ontberingen op te groeien. De impact van de oorlog op het sociale welzijn, het gezinsleven en de samenleving als geheel wordt duidelijker dankzij deze verhalen. Standaard lesmethodes bieden dat inzicht vaak niet. Bovendien vinden ooggetuigen het belangrijk dat zij gehoord worden en komen zij graag in contact met jongeren die zoveel van hun verhalen kunnen opsteken. Persoonlijk was ik zeer onder de indruk van de interviews die leerlingen hadden afgenomen en verwerkt in uitgebreide verslagen, vaak voorzien van allerlei anekdotes en foto’s, maar ook heldere analyses. Mondelinge geschiedenis is wat mij betreft echt een aanrader voor geschiedenisdocenten om toe te passen. Leerlingen leren aandachtig luisteren, vragen bedenken en stellen (op het juiste moment) en horen verhalen vaak tot in de kleinste details verteld, iets wat met andere bronnen of lesmethodes vaak niet mogelijk is. Tot slot, konden leerlingen het nut van mondelinge geschiedenis uitstekend verwoorden: “het doorgeven van dit soort verhalen van generatie op generatie is ook erg belangrijk want als niemand deze verhalen meer doorvertelt stopt het ergens en zullen de mensen in de toekomst nooit weten hoe het echt was tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarom moeten meer mensen aandacht hebben voor deze verhalen.”

Bronnen

Handige websites over mondelinge geschiedenis (in het Engels) zijn:

https://nzhistory.govt.nz/hands/a-guide-to-recording-oral-history

https://www.ohs.org.uk/advice/getting-started/

https://writingcenter.unc.edu/tips-and-tools/oral-history/

M.J. van Dam (red.), Gouda in de Tweede Wereldoorlog (Delft, 2011).

H.M. Mos en M.G. Schenk, ‘Uit het diepst van mijn hart’ (1975) in het Geuzenliedboek: https://www.dbnl.org/tekst/sche123geuz01_01/sche123geuz01_01_0157.php

Dankwoord

Mijn dank gaat uit naar alle ooggetuigen en leerlingen die aan dit project hebben meegewerkt. Ik ben Margreet Hendrikse speciaal dankbaar voor haar inzet om alle ooggetuigen persoonlijk te benaderen, waardoor leerlingen zonder problemen gelijk aan de slag konden met hun interviews.

Verbeelding van kinderen in Theresienstadt

Samen met Marcel Meijers, docent Levensbeschouwing, ben ik vorig jaar een onderwijsproject – genaamd ‘Meer dan overleven alleen’ – gestart over Theresienstadt. We ontwikkelen in dit project lesmateriaal voor Holocausteducatie. Deze bijdrage gaat over het belang van kunst voor (joodse) kinderen die naar dit ‘modelkamp’ van de Nazi’s waren gedeporteerd tijdens de Holocaust.

Inleiding

“If we want to look at children’s drawing with pleasure and profit, we must first silence our wishes and requirements about form and content and gratefully take what they have to offer… The aim is the maximum freedom of the child, their free choice of expression according to their mood… Everything must be left to the child. At most they should be given a subject, an impulse.” – Friedl Dicker-Brandeis, 1943

Friedl Dicker- Brandeis

Als geen ander besefte Friedl Dicker-Brandeis (1898-1944) dat kinderen een grenzeloze verbeelding hebben en zoveel mogelijk vrijheid moeten genieten in hun creaties. Dicker-Brandeis was een buitengewoon getalenteerde avant garde-schilder*, maar ze had als kunstdocent in Theresienstadt zeker niet de pretentie om kinderen tot professionals op te leiden. Haar kracht was juist dat zij haar leerlingen hun eigen fantasie en verbeelding liet volgen. Op die manier konden kinderen voor even ontsnappen aan de dagelijkse realiteit van dood en verderf, honger en onderdrukking. Slechts 10% van de circa 15.000 kinderen in Theresienstadt overleefde de Holocaust.

Waar volwassenen kunstenaars in het geheim nauwkeurig de misère in het getto vastlegden, leerden de jonge leerlingen van Dicker-Brandeis juist hun eigen gedachten, verlangens en angsten op creatieve wijze te verbeelden. Enkele duizenden tekeningen, schilderingen en collages verstopte deze uiterst bevlogen docent in twee koffers in één van de kinderslaapbarakken voordat zij op 6 oktober 1944 naar Auschwitz werd gedeporteerd. Zij zou daar kort na aankomst samen met een groep leerlingen vergast worden. De kunstwerken overleefden de Holocaust en geven ons inzicht in de denkwereld van de kinderen. In deze blog laat ik aan de hand van enkele tekeningen en schilderingen zien hoe kinderen uitdrukking gaven aan hun gevoelens en emoties en welke persoonlijke waarde kunst voor hen had in een tijd van gevangenschap, onzekerheid en vervolging.

Het leven van kinderen in Theresienstadt

Net als volwassen gevangen werden kinderen aan de erbarmelijke omstandigheden in het spoedig overvolle getto blootgesteld. Bij aankomst zagen zij hoe mannen en vrouwen in aparte barakken werden ondergebracht. Kinderen tot 12 jaar mochten bij hun moeder blijven, alleen voor de kleuters was er een apart verblijf. Kinderen van 14 jaar en ouder moesten dezelfde gedwongen arbeid verrichten als volwassenen. Van een onbezorgde jeugd was zo allerminst sprake. Oudere bewoners van Theresienstadt deden desondanks hun best om kinderen zoveel mogelijk te helpen. Ze kregen vaak net iets meer eten toegestopt, al was dit nog steeds onvoldoende om de voortdurende honger te stillen. Ziektes als mazelen, roodvonk, tyfus en diverse huidaandoeningen teisterden de kindertehuizen; “het hele oord was één epidemie,” aldus Tomas Brod. Zowel ouderen als jongeren bezweken aan honger en ziekte, geregeld werden lichamen in kisten afgevoerd naar de begraafplaats (mede vanwege het hoge sterftecijfer kwam er al snel een crematorium). Kinderen waren eveneens getuige (en slachtoffer) van de vele vernederingen, lichamelijke straffen en deportaties – het transport (naar het oosten) vormde veruit hun grootste angst.

Niet wetende wat de toekomst zou brengen, zorgde men er in Theresienstadt toch voor dat kinderen konden spelen en onderwijs volgen. Onderwijs was formeel niet toegestaan door de SS in Theresienstadt, maar een breed scala aan culturele activiteiten werd toch gedoogd en soms zelfs gestimuleerd omdat dit paste binnen de Nazi-propaganda.** Dicker-Brandeis verzorgde al kort na haar aankomst in december 1942 haar eerste kunstlessen in de kinderbarakken L410 (meisjes) en L417 (jongens) en gebruikte – gezien de schaarste – elk mogelijk materiaal dat voorhanden was. Meisjes spendeerden hun tijd ook aan japonnen naaien, poppen maken en lezen. Onder de jongens was voetbal in de vrije tijd het meest populair. Het feit dat er verschillende nationaliteiten in het getto aanwezig waren zorgde ook voor enige rivaliteit, zeker tussen de Tsjechische en Duitse jongens. Het lastigste was misschien wel de situatie voor wezen en kinderen van gemengde komaf. Ze waren op zichzelf aangewezen en diegenen die uit protestantse of katholieke gezinnen waren weggehaald wisten soms pas bij aankomst dat ze joods waren. Kinderen die religieus joods waren opgevoed en de tijd vonden om te bidden werden daar niet raar op aangekeken. Van verdraagzaamheid was wel degelijk sprake ondanks de vele onderlinge verschillen.

Voorbeelden van kinderkunst

Helga Pollak-Kinsky (1930-2020) was één van de weinige leerlingen van Dicker-Brandeis die de Holocaust overleefde. Zij had warme herinneringen aan haar kunstlessen en wist nog goed hoe zij in het midden van de kamer een tafel vol potloden, verfkwasten en – kleuren en papier had. Ze bracht kunstboeken, bloemen, ansichtkaarten of andere items mee naar de lessen. Het ging haar niet om de kwaliteit, maar de ontwikkeling en het plezier van het kind. Pollak zei: “There was something about her way of teaching that made us feel, for the moment, free of care. She somehow managed to awaken in us a positive attitude about our situation, about living in Theresienstadt.”

Dicker-Brandeis moedigde leerlingen aan om hun verbeelding te gebruiken en te denken aan de plaats waar ze graag zouden willen zijn of iets waar zij vurig op hoopten. In de kunstwerkjes die bewaard zijn gebleven zien we dan ook terugkerende thema’s, zoals de natuur, familie en thuis, voedsel en vrijheid. Vlinders en vogels staan symbool voor het verlangen naar vrijheid, feestmaaltijden zoals bij Pesach voor het gebrek aan voedsel en de honger in Theresienstadt. Ruth Gutmannová schilderde een rijk onderwaterleven met visjes, kwallen, zeesterren en andere zeediertjes. Links onderin lijkt iemand in donkerzwart geschilderd te zwemmen; misschien beeldde zij in dat ze op vakantie aan het diepzeeduiken was. De donkerzwarte gedaante steekt sterk af bij de lichte en warme kleuren van de zeediertjes. Was dit misschien het contrast tussen de realiteit en haar fantasie?

Even fantasierijk is het maanlandschap van Petr Ginz. Op zijn tekening zien we het uitzicht vanaf de maan op de verlichte Aarde. Het maanlandschap kenmerkt zich door spitse donkere rotsen, die een onheilspellend sfeer weergeven en mogelijk angst uitdrukken. Angst voor wat gaande was in de wereld. Reizen naar de maan was ongetwijfeld een droom van de jonge Petr, maar zou als het ware ook een veilige afstand bieden tot de gevaren en ellende waaraan hij zo jong werd blootgesteld. Als eerbetoon aan hem nam de Israëlische astronaut Ilan Ramon een kopie van deze tekening mee op zijn helaas fatale ruimtetocht met de Columbus in 2003.

Een sterk verlangen naar een betere wereld zien we ook terug in het kasteel dat Dorit Weiserová tekende. Haar tekening valt op door de warme, zachte kleuren. Achter de oranjegekleurde bergen komt de zon op en tussen de bloemen en naast de boom staan een meisje en een vrouw met open armen, misschien moeder en dochter? Positieve gedachten zijn uitgedrukt in dit werk, als ook een sterk verlangen: dromen van vrijheid en een leven zonder zorgen. Het maken van zulk werk kon weer een sprankje hoop bieden of je voor even weer opgewekt laten voelen.

Dit neemt niet weg dat kinderen zich niet bewust waren van de misstanden en het onrecht dat hen werd aangegaan. Sommigen zagen het ook als hun taak om vast te leggen wat er werkelijk in Theresienstadt gebeurde, als zijnde bewijs voor later. “Teken was je ziet” was de opdracht die Helga Weissová van haar vader kreeg. Ze maakte gedurende haar gevangenschap maar liefst honderd tekeningen. Voorafgaand aan het bezoek van de Rode Kruis Commissie in juni 1944 werd Theresienstadt verfraaid om de indruk te wekken dat alles pais en vree was. Tijdens de ‘Verschönerung’ werden in sneltreinvaart straten schoongemaakt, huizen geschilderd en de barakken opgeknapt. Treffend is hoe Helga in haar tekening laat zien hoe de bovenste etages van de stapelbedden, die gevangenen doorgaans met zijn zessen deelden (goed te zien aan de nummers 23 en 24), worden gezaagd door de gevangenen zelf. Ironisch is dat zij moesten meehelpen aan de illusie van Theresienstadt als stad waarin het voor joden prima vertoeven was. De gevangenen zijn als schimmen zonder echte gezichtskenmerken getekend, waarmee hun identiteit wordt gereduceerd tot een Jodenster en/of een nummer van hun spaarzame bezittingen.

Ruth Gutmannová (1930-1944), Onderwaterwereld (1943-44)
Petr Ginz (1928-1944), Maanlandschap (1942-44)
Dorit Weiserová (1932-1944), Kasteel (3 mei 1944)

Helga Hošková-Weissová (geb. in 1929), Afzagen van de stapelbedden voor het bezoek van het Rode Kruis (1944)

Conclusie

De verscheidenheid in de kinderkunst van Theresienstadt is erg groot en getuigt van een haast ondenkbare creativiteit en verbeeldingskracht te midden van een periode vol wanhoop en onzekerheid. De kunst hielp kinderen om zich voor even weer kind te kunnen voelen, maar zeker ook te leren omgaan met hun emoties. Deze omgang kan je misschien afleiden uit de tekeningen, al moet je met interpretaties op dit vlak ook voorzichtig zijn. Niettemin konden kinderen met hun gedachten even afdwalen en vluchten uit het kampleven en verlangen naar een andere wereld uit hun eigen fantasie of die zij nog kenden van vroeger. Kunst had een therapeutische werking: het hielp kinderen op de been te blijven, ook al was hun lot en dat van hun familie hoogst onzeker, en gaf hun reden om zich trots te voelen op het werk dat zij hadden gemaakt. Door hun creaties behielden zij ook een stukje eigenwaarde en identiteit van wie zij waren, iets wat de Nazi’s juist van hen wilden afpakken.

* De term ‘avant garde’ betekent letterlijk ‘voorhoede’ en verwijst hier naar vernieuwende kunststromingen van eind 19de, begin 20ste eeuw, zoals het impressionisme, het kubisme en het expressionisme. Dicker-Brandeis volgde haar kunstopleiding aan het vooruitstrevende Bauhaus in Weimar en haar schilderwerk (veelal met water-, pastel- en olieverf) en pedagogiek werden daar gevormd.

** Theresienstadt moest de illusie in stand houden dat de joden het goed hadden in de werk- en concentratiekampen. In februari 1944 begon de productie van een propagandafilm over Theresienstadt onder leiding van Kurt Gerron, getiteld The Führer gives the Jews a Town: https://www.youtube.com/watch?v=qEQPjvDXeZY&amp

Bronnen

George E. Berkley, Theresienstadt. De geschiedenis van het ‘modelkamp’ van de Nazi’s (Baarn en Antwerpen, 1995). Vertaald door Chris Mouwen.

Anne D. Dutlinger et alii (red.), Art, Music and Education as Strategies for Survival: Theresienstadt, 1941-1945 (New York en Londen, 2001).

Herman Vandormael, Kinderen van Theresienstadt. De laatste overlevenden van het concentratiekamp getuigen (Tielt, 2012).

Joods Museum in Praag, ‘Children’s Drawings from the Terezín Ghetto’ https://www.jewishmuseum.cz/en/collection-research/collections-funds/visual-arts/children-s-drawings-from-the-terezin-ghetto/

Karlin Lojo, ‘Moon Landscape – Petr Ginz and an Astronauts Legacy’ https://www.czechcenter.org/blog/space/mission/moon-landscape

Museum of Jewish Heritage in New York, ‘Artwork: Child’s Drawing of Terezín Bunks’ https://education.mjhnyc.org/artifacts/helga-weissova-urezavani-kavalcu-pred-prijezd-komise-cerveneho-krize-cutting-down-of-bunkbeds-before-visit-from-the-red-cross-commission-1944/

Yad Vashem, ‘Coping through Art – Friedl Dicker-Brandeis and the children of Theresienstadt’ https://www.yadvashem.org/articles/general/coping-through-art-brandeis-theresienstadt.html

Frances Gaezer Grossman, ‘The Art of the Children of Terezin. A Psychological Study’, Holocaust and Genocide Studies 4:2 (1989) 213-29.

Ellen Handler Spitz, ‘Friedl Dicker-Brandeis and Her Work in Terezín: Children, Art, and Hope’, The Journal of Aesthetic Education 46:2 (2012) 1-13.

In de voetsporen van een kruisvaarder

Een kruisvaarder in de stamboom

Elk jaar maken mijn leerlingen bij het vak Geschiedenis een stamboom en doen zij onderzoek naar hun eigen familiegeschiedenis. Mijn vader, Gerrit van der Beek, heeft hier een levensproject van gemaakt en nam mij al op jonge leeftijd mee naar archieven om gegevens te verzamelen over onze voorouders. Op een dag had mijn vader ontdekt dat we van Karel de Grote afstamden. Wel bekend is dat hij op 25 december 800 door Paus Leo III tot keizer van het Frankische Rijk werd gekroond en het christendom heeft verspreid over West-Europa. Zelden heb ik de lijn naar Karel de Grote in detail bestudeerd, maar toen ik onlangs de vele generaties eens nauwkeurig langsliep viel mijn oog op een voorouder genaamd Jacob, Heer van Avesnes, Condé en Leuze (~1150-1191). Het opvallende aan Jacques d’Avesnes (zijn Franse naam) was dat hij in Palestina was gestorven in de Slag bij Arsoef tijdens de Derde Kruistocht. Dit maakte mij nieuwsgierig om uit te zoeken wie hij was en hoe hij in deze kruistocht verzeild was geraakt.

Wie was Jacques d’Avesnes?

Kaart van graafschap Henegouwen

Het is onbekend wanneer Jacques d’Avesnes precies geboren is, het moet zo omstreeks 1150 geweest zijn. Als zoon van Nikolaas en Mathilde van Laroche groeide hij op in een adellijke familie uit het graafschap Henegouwen. Toen zijn vader Nikolaas in 1170 stierf erfde de jonge Jacques zijn Henegouwse bezittingen, te weten gebieden rondom Avesnes (plaatsje in Noord-Frankrijk), Condé en Leuzen. Op ongeveer 30-jarige leeftijd trad hij in het huwelijk met Adela van Guise. Jacques en Adela kregen samen acht kinderen, onder wie Buchard (1182-1244), de stamvader van de Henegouwse graven van het huis van Avesnes.

Jacques stond in tegenstelling tot zijn rustige en bedachtzame vader bekend als temperamentvol en kwam voortdurend in conflict met zijn leenheren Boudewijn V en Filips van de Elzas. Eén van de conflicten bereikte zijn hoogtepunt tijdens een volkoproer in Condé in 1174. Wat was er aan de hand? Robertus van Dover, bisschop van Kamerijk en Atrecht, was op weg naar de burcht van Jacques, heer van Avesnes, toen hij door handlangers van de vazal werd overvallen en vermoord. De bisschop had weliswaar een vrijgeleide gekregen van de Henegouwse graaf Boudewijn V om naar Condé af te reizen omdat hij een einde wilde maken aan de toe-eigening van kerkelijk bezit door Jacques. Als straf stak Boudewijn, in wiens rechtsgebied de misdaad had plaatsgevonden, het dorp Condé in brand en nam het plaatselijke kasteel in. Daarnaast raakte Jacques Guise en al zijn Vermandese gebieden kwijt aan de Vlaamse graaf Filips van Elzas. Het was dat Jacques gelukkig op de steun van Hendrik, aartsbisschop van Reims, kon rekenen, zodat hij zich met Kerstmis onder ede van de moord kon zuiveren aan de hoven van Boudewijn en Filips. Daarop kreeg hij zijn ingenomen burchten ook weer in bezit.

Op weg naar het Heilige Land

Terwijl de conflicten over betwiste gebieden in Henegouwen geregeld bleven oplaaien, bereikte West-Europa het nieuws dat Jeruzalem in 1187 door Saladin was veroverd. Latijnse christenen moesten losgeld betalen aan de moslims om als vrije mensen de stad veilig te kunnen verlaten. Duizenden Jeruzalemmers die dit geld niet konden ophoesten werden als slaaf weggevoerd of verdwenen in een harem, aldus Simon Sebag Montefiore in zijn biografie over de stad Jeruzalem. De verovering en expulsie zorgden voor afschuw in christelijk Europa en leidden tot de Derde Kruistocht.

In navolging van de Engelse en Franse koningen Richard Leeuwenhart en Filips II Augustus begaf Jacques d’Avesnes zich in de zomer van 1189 als aanvoerder van een Vlaams-Henegouwse troepenmacht naar het Heilige Land. De reis verliep zuidwaarts over land naar het koninkrijk Sicilië, van waar Jacques en zijn troepen per schip de Middellandse Zee overstaken naar Akko. Begin september kwamen zij aan in de havenstad, kort nadat het beleg van de kruisvaarders was begonnen. Jacques bouwde zijn kamp volgens de kronieken van Richard de Templo recht tegenover de ‘vervloekte’ (Maledicta) toren van Akko, tussen de legers van de landgraaf van Thüringen en de Templiers (zie kaart) in.

Op 4 oktober 1189 rukten de troepen van Saladin op naar de oostzijde van de stadsmuur van Akko waar de kruisvaarders gelegerd waren. Zij wisten deze plotselinge aanval af te slaan. Bij C en D staan de troepen van de landgraaf van Thüringen en de Tempeliers vermeld, bij wie Jacques d’Avesnes zich met zijn Vlaams-Henegouwse soldaten reeds had gevoegd.

Het beleg van Akko en de Slag bij Arsoef

Jacques d’Avesnes heeft naar verluid verdienstelijk bijgedragen aan de herovering van Akko en de kuststrook op de moslims. Voor de komst van Hendrik van Champagne (juli 1190) deelde hij het opperbevel voor de belegering van Akko met de landgraaf van Thüringen. Ambroise van Normandië vergeleek Jacques eind twaalfde eeuw in zijn 12.313 verzen tellend epos L’Estoire de la Guerre sainte met illustere namen uit de Klassieke Oudheid:

“C’etait Jacques d’Avesnes, le Flamand: je ne crois pas qu’Alexandre, Hector ni Achille aient été meilleurs chevaliers et plus vaillants que lui; c’était Jacques, qui avait vendu, engagé et dépensé ses terres et ses héritages pour mettre, en homme sage, son coeur, son corps et son âme au service de Celui qui mourut et ressuscita.”

Ambroise roemde hem hier om zijn kwaliteiten als ridder, maar zeker ook om zijn opofferingen; hij had zijn land en erfenissen verkocht om zich met hart en ziel “in dienst te stellen van degenen die doodden en herrezen.”

Kaart van Nabije Oosten tijdens de Derde Kruistocht

Na een bijna twee jaar lang durend beleg kon de gouverneur van de stad het niet langer volhouden en gaf zich over aan de kruisvaarders. Saladin beloofde de teruggave van het Ware Kruis als ook de vrijlating van 1500 gevangen. De capitulatie verliep niet bepaald vreedzaam. Volgens de middeleeuwse historicus Ali Ibn al-Athir diende Saladin ook 200.000 dinar te betalen, maar daartoe was de sultan niet bereid. Op 20 augustus 1191 verzamelde Richard Leeuwenhart daarop bijna 3000 moslimgevangenen buiten de muren van de stad en liet hen onder toeziend oog van Saladins leger afslachten.

Vervolgens vergezelde Jacques Richard Leeuwenhart in zijn opmars langs de kust richting Jaffa. Op 7 september 1191 stuitten de kruisvaarders bij de stad Arsoef op Saladins leger, die daar een blokkade had opgeworpen. De infanterie van Leeuwenhart was opeengepakt en moest de charges van Saladins ruiters en boogschutters eerst weerstaan, voordat zij de gevechtskracht van hun ridders konden inzetten. Het was tijdens deze slag dat Jacques sneuvelde. Een overtal van Turken stootte hem van zijn paard, maar voordat hij zijn laatste adem uitblies – als we Ambroise en De Templo mogen geloven* – doodde hij nog vijftien Turken met zijn zwaard getuige de vele lijken die naast zijn lichaam werden aangetroffen. De dood van de heer van Avesnes maakte diepe indruk op de soldaten. Een groot kruisvaarder was immers heengegaan. Na de slag zetten de Hospitaliers en ridders van de tempel alles op alles om zijn lichaam terug te vinden, hetgeen lukte na lang zoekwerk. Alleen na het wassen van zijn verwonde en bebloede gezicht was Jacques herkenbaar voor hen. Leeuwenhart en Guy van Lusignan, de koning van de kruisvaarderstaat Jeruzalem, bewezen hem zijn laatste eer op zijn begrafenis.

De Derde Kruistocht liep voor de kruisvaarders uiteindelijk met een sisser af; het ultieme doel, de herovering van Jeruzalem, mislukte. Door interne verdeeldheid was Leeuwenhart genoodzaakt om met Saladin te onderhandelen over vrede en een wapenstilstand. Jeruzalem lag bijna binnen zijn handbereik, maar bleef in handen van de moslims. Wel was de stad voortaan weer toegankelijk voor pelgrims, al brak spoedig een nieuwe kruistocht aan. Het huis van Avesnes zou in de dertiende en veertiende eeuw zijn invloed nog verder uitbreiden. De kleinzoon van Jacques, Jan I van Avesnes, was graaf van Henegouwen en getrouwd met Aleida, de dochter van graaf Floris IV van Holland en Zeeland.** Hun zoon Gwijde van Avesnes was bisschop van Utrecht en kende in deze functie stadsrechten aan Amsterdam toe. Waar het mij onbekend is waar Jacques precies is begraven (vermoedelijk in of nabij Arsoef), kreeg Gwijde een waar praalgraf in de Dom van Utrecht.

* Vermoedelijk was Ambroise een clericus die als kroniekschrijver met Richard Leeuwenhart meeging op kruistocht. Ambroise was zeker niet onpartijdig en het ligt voor de hand dat de daden van Leeuwenhart en zijn bondgenoten werden verheerlijkt. De Templo gebruikte het werk van Ambroise als primaire bron voor zijn relaas over de derde kruistocht. De passages over Jacques d’Avesnes komen met elkaar overeen.

** De overgrootvader van Aleida, graaf Floris III van Holland, nam ook deel aan de Derde Kruistocht en stierf op 1 augustus 1190 aan de pest. Hij werd begraven in de Petruskerk van Antiochië (Turkije).

Bronnen

Nationaal Biografisch Woordenboek, ‘Jacob, heer van Avesnes’ door Hans van Werveke. Toegankelijk via: http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nbwv/#source=6&page=249&view=imagePane&accessor=accessor_index

Ambroise van Normandië, L’Estoire de la Guerre sainte: histoire en vers de la troisième croisade (1190-1192) (ca. 1195) pg. 365. Toegankelijk via: https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k6517331f/f315.image.r=jacques

Richard de Templo, Itinerarium Regis Ricardi (ca. 1220) pg. 43-4 en 185-6, vertaald als Richard of Holy Trinity. Itinerary of Richard I and others to the Holy Land (Cambridge, 2001) door een anonieme schrijver. Toegankelijk via: http://www.yorku.ca/inpar/richard_of_holy_trinity.pdf

Simon Sebag Montefiore, Jeruzalem. De biografie (Amsterdam, 2001), vertaald door Henk Moerdijk, George Pape en Mieke Hulsbosch.

Honoring a Fallen Knight: https://www.youtube.com/watch?v=ckRkLfwOMss

Verwantschap met Jacques d’Avesnes en Karel de Grote: http://home.planet.nl/~beek4739/gerrit/kareldgr.htm

Sanne Frequin, ‘Waarom moet je nooit zomaar langs een Middeleeuwse graftombe lopen?’. College over graf van Gwijde van Avesnes toegankelijk via: https://youtu.be/TMqkkxg9AEs